“51. Het aantal jongeren dat in gesloten jeugdzorg verblijft, dient zoveel mogelijk beperkt te worden.”
“166. De decentralisaties in het sociaal domein hebben voor veel extra bureaucratie gezorgd. Het inkoopproces en de verantwoording van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp worden verder gestandaardiseerd, met behoud van inhoudelijke beleidsvrijheid van gemeenten.”
“258. Huisartsen hebben de afgelopen jaren de consequenties ervaren van de wachtlijsten voor verpleeghuizen en in de ggz en jeugdzorg. Zij moeten voor méér kwetsbare mensen zorgen en de zorgvraag wordt intensiever. Het aanpakken van problemen in andere zorgsectoren kan de druk op huisartsen verlichten. Tegelijkertijd is het nodig om huisartsen meer tijd en ruimte te geven voor de hulp aan kwetsbare cliënten.”
“268. Gemeenten hebben voldoende budget nodig om zorg en ondersteuning voor jongeren vorm te geven. Bij veel gemeenten hangt de jeugdzorg financieel gezien als een molensteen om de nek, wat hen belemmert om de transformatie van de jeugdhulp vorm te geven. De SGP vindt dat gemeenten financieel gecompenseerd moeten worden door het Rijk.”
“269. Tegelijkertijd is het nodig dat gemeenten het jeugdhulpstelsel doelmatiger en doeltreffender inrichten zodat zij de vraag naar hulp en ondersteuning weer onder controle krijgen. Dit vraagt om een duidelijke visie, consistent beleid en soms scherpe(re) keuzes van gemeenten.”
“270. Gemeenten moeten vooral wat doen aan de vraag naar lichte vormen van jeugdhulp. De SGP vindt het niet zinvol om een wettelijke begrenzing van de jeugdhulpplicht in te voeren. Gemeenten zouden bijvoorbeeld meer werk kunnen maken van het versterken van de eigen kracht en regie van jongeren en hun sociale netwerk. Ook is nodig dat gemeenten veel strikter afbakenen wat zij als jeugdhulp zien en wat niet. Niet elke opvoedvraag hoeft uit te monden in een intensief hulptraject. De Rijksoverheid maakt daarom bestuurlijke afspraken met gemeenten om het aanbod van lichtere jeugdzorg te beperken, zodat er meer budget overblijft voor complexere jeugdzorg.”
“271. Op regionaal, bovenregionaal en landelijk niveau moet voldoende specialistische jeugdhulp aanwezig zijn. De SGP wil dat ‘Den Haag’, jeugdzorgregio´s, de regionale expertisecentra, zorgaanbieders en gemeenten hierover bindende en eenduidige afspraken maken. De (wettelijke) voorwaarden die de regering stelt aan een stabiel regionaal aanbod van specialistische jeugdzorg, mogen geen afbreuk te doen aan de beleidsvrijheid en democratische legitimiteit van gemeenten. Jeugdhulp is en blijft immers decentraal georganiseerd.”
“272. De decentralisatie van de jeugdhulp heeft geleid tot een versnippering in het zorglandschap en enorme stijging van de administratieve lastendruk. Gemeenten en zorgaanbieders moeten daarom gebruik gaan maken van dezelfde inkoop- en verantwoordingseisen. Regionaal worden afspraken gemaakt om samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders te bevorderen.”
“273. Niet de leeftijd, maar ‘zelfstandigheid’ moet het criterium zijn om de jeugdzorg te verlaten. Veel jongeren die 18 jaar worden, kunnen nog wel wat hulp en ondersteuning gebruiken als opmaat naar hun volwassenheid. De SGP wil daarom dat de harde leeftijdsgrens verdwijnt en een vorm van ‘verlengde jeugdhulp’ een optie wordt voor alle jongeren in de jeugdzorg.”
“274. Jongeren die volwassen worden, moeten hun zorg nu vaak opnieuw organiseren omdat zij te maken krijgen met andere zorgwetten. Daarom moet er werk van gemaakt worden om de verschillende zorgwetten beter op elkaar aan te sluiten.”
“275. De Rijksoverheid moet erop toezien dat gemeenten voldoen aan hun verplichting om identiteitsgebonden jeugdhulp te bieden.”
“276. Het toezicht op zorg voor jongeren moet beter. Dit is niet alleen een opgave voor gemeenten, maar vraagt ook om versterking en verbreding van de taken van de Jeugdautoriteit.”
“277. De zwaarte van de problematiek in de jeugdzorg is met name toegenomen door veel (complexe) (v)echtscheidingen. Het is van belang om te investeren in stabiele gezinnen en duurzame relaties. Het bestaande landelijke aanbod van interventies op het gebied van relatie- en opvoedingsondersteuning moet toegankelijker worden gemaakt en steviger verankerd in het gemeentelijke beleid.”
“278. Jongvolwassenen met een licht verstandelijke beperking dreigen tussen wal en schip te vallen. De samenleving wordt voor hen te ingewikkeld. Snellere en betere samenwerking tussen school, zorgaanbieder en gezin is nodig om te zien welke hulp en ondersteuning nodig is.”
“279. Veel pleegouders ervaren een grote druk op het gezin, moeite in de omgang met de ouders van het pleegkind of problemen met het zorgsysteem. Tegelijkertijd is de vraag naar pleeggezinnen groot. De ondersteuning van pleegouders moet beter.”
“6. Mannen die ongehuwd of ongeregistreerd samenwonen moeten actiever worden geïnformeerd over de consequentie dat zij niet automatisch delen in het ouderlijk gezag over een kind dat zij binnen die samenlevingsvorm krijgen.”
“7. Een regeling van deelgezag is onwenselijk. De veronderstelde voordelen van (gedeeltelijk) ouderlijk gezag voor meer dan twee ouders wegen bovendien niet op tegen de te verwachten juridisering en het getouwtrek rond kinderen. Het schept voor kinderen meer verwarring terwijl hun opvoeding juist gebaat is bij stabiliteit.”
“14. Kinderen moeten vanwege hun kwetsbare positie bij een scheiding voor de behartiging van hun belangen een onafhankelijke, professionele begeleider toegewezen krijgen.”
“15. Het ouderschapsplan moet in het belang van het kind beter gehandhaafd worden.”
“34. Er moeten goede voorzieningen voor pleegouders en adoptieouders zijn, zoals een toereikende pleegoudervergoeding en ruime verlofregelingen.”
“36. Misstanden bij adoptie moeten worden tegengegaan. Nederland werkt bij interlandelijke adoptie niet samen met landen waar grote risico’s zijn dat er sprake is van kinderhandel. De Centrale Autoriteit, de organisatie die verantwoordelijk is voor interlandelijke adoptie, heeft hierbij een belangrijke rol.”
“37. Het is voor geadopteerden belangrijk hun herkomst te weten. Adoptiekinderen moeten dan ook te allen tijde het recht hebben hun adoptiedossier in te zien.”
“38. Nu de mogelijkheden voor interlandelijke adoptie zijn afgenomen, is het des te belangrijker om meer aandacht te vragen voor langdurige pleegzorg, vanwege het tekort aan pleegouders.”
“39. Omdat kinderen het beste af zijn met een vader en een moeder, is het niet goed om bewust een situatie te creëren waarin een vader of moeder ontbreekt. Adoptie in andere situaties dan die waar sprake is van een pleeg-/adoptievader én -moeder, is dan ook onwenselijk.”
“40. Het krijgen van kinderen mag nooit een commercieel project zijn. Commercieel draagmoederschap is daarom niet gewenst. Bij draagmoederschap uit het buitenland is in veel gevallen sprake van uitbuiting en het om financiële redenen ondergaan van een belastende behandeling als eiceldonatie. Dat is ongewenst, mede gezien de gevolgen die het voor kinderen heeft.”
“41. Uitzonderingssituaties daargelaten wordt het welzijn van het kind het beste gediend als het opgroeit in zijn natuurlijke omgeving, bij zijn eigen vader en moeder. Dat is ook de les uit adoptie. Het registreren van de 'ontstaansgeschiedenis’ van een kind is geen volwaardig alternatief voor deze situatie. Adoptie anders dan in noodsituaties wordt daarom tegengegaan. Indien een kind niet bij zijn eigen ouders opgroeit, is het wel van belang dat hij inzicht kan krijgen in zijn genetische verwantschap.”
“42. Het is ongewenst de regels te versoepelen ten aanzien van het aantal ouders dat kinderen hebben. Uitgangspunt is dat er geen regeling voor het zogenoemde meerouderschap komt. De overheid dient niet-natuurlijke gezinssituaties te zien als zo beperkt mogelijke uitzondering, niet als ideaal.”
“315. De overheid zorgt ervoor dat het niet langer mogelijk is om (anoniem) buitenlands donorzaad te gebruiken bij kunstmatige bevruchting. Kinderen hebben het recht te weten wie hun biologische ouders zijn.”
“316. Het verbod op commercieel draagmoederschap blijft gehandhaafd. Nederland spant zich in om een einde te maken aan de praktijk in landen waar (commercieel) draagmoederschap nu wel is toegestaan.”
“43. Rechters dienen meer tijd te krijgen om maatregelen van kinderbescherming zorgvuldig te onderzoeken en te behandelen, onder meer door het inzetten van deskundigen en een second opinion.”
“44. Er is extra inzet nodig om in de jeugdbescherming meer personeel te werven en (jong) personeel te behouden. Bij dit zware en verantwoordelijke werk past een goed salaris.”
“45. Ouders dienen meer rechtsbescherming te krijgen als ze geconfronteerd worden met ingrijpende maatregelen van kinderbescherming. Hun positie zou ten minste vergelijkbaar moeten zijn met die van burgers in het bestuursrecht.”
“46. De kwaliteitskeuring van instellingen die kinderbescherming uitvoeren (gecertificeerde instellingen) moeten ook aandacht besteden aan zorgvuldige dossiervorming, iets waaraan het nu nogal eens ontbreekt.”
“47. Gecertificeerde instellingen moeten hun inzet meer en beter afstemmen op de werkzaamheden van gemeentelijke wijkteams.”
“48. Groepsplannen die de verantwoordelijkheid voor jongeren primair binnen de eigen familie of sociale kring beleggen, verdienen meer aandacht om het aantal maatregelen van kinderbescherming te kunnen beperken.”
“49. Het aantal schakels in de keten van kinderbescherming kan en moet minder.”
“50. Wachtlijsten in deze sector zijn onacceptabel als het gaat om de uitvoering van rechterlijke maatregelen voor kinderbescherming. De rechters moeten desnoods op kosten van gemeenten vervangend aanbod kunnen inschakelen."